(Slot van een verhaal dat in 1983 verscheen in het tijdschrift Fantastische Vertellingen nr. 18)
Maarten zag zichzelf opstaan. Hij rekte zich uit, knipperde met zijn ogen en stapte aarzelend verder. Bij het bruggetje over de beek ging hij linksaf. In de verte naderde een man. Maarten zag hoe hij dichterbij kwam en voelde zijn hart kloppen. Hoe moest hij kijken als de man voorbijliep? Waarom zat zijn gezicht in een plooi, waarom begonnen zijn ogen te tranen? Hij wilde graag vriendelijk doen tegen de man, maar iets in hem weerhield hem daarvan. De man was nu vlakbij, de spanning werd ondraaglijk.
Maarten zag zichzelf vluchten, weg van de man, weg van de twijfel. Maar hij hield in, stopte en draaide zich om. De man kwam op hem af en had iets blinkends in zijn hand. Maarten moest een besluit nemen – wat moest hij doen? De man hief de hand met het mes omhoog en stond nu pal voor hem. Maarten bleef staan, onmachtig iets te doen – weerloos. Wat zou hij graag nog onder die beuk zitten; kon hij maar terug naar dat moment, heel anders zou hij dan gaan leven. Och, kon dat maar. God geef mij die kans.
Dat was de gedachte die hem door het hoofd schoot, vlak voordat de man toestak. Het mes. De schok.
Met de heftige schrik van iemand die zijn evenwicht verliest, maakte hij de reis naar de werkelijkheid. Daar zat hij: onder de beuk op het natte mos. Hij had gedroomd. De droom had hem aangegrepen. Bleek en onthutst probeerde hij de inhoud ervan zo goed mogelijk voor de geest te halen.
Eigenlijk zou hij blij moeten zijn. Blij dat hij leefde, dat hij nog een kans kreeg. Maar ach, wat een onzin, een droom, niet meer dan een droom zou iemands leven een betekenis, inhoud kunnen geven? Een leven vol angst en twijfel, een droom waarin de dreiging van de dood nieuwe levenslust opwekt. Dan het ontwaken en het komen tot besef, uitmondend in een nieuw leven zonder angst. Zoiets is alleen maar mogelijk in films en in films kan de rompslomp, de doelloosheid, de mufheid, de kleinheid en de sleur van het leven niet worden vastgelegd. En is een droom niet een maaksel van het eigen onderbewustzijn? En zoiets zou je leven kunnen veranderen?
God mij nog een kans geven? Wel, laat hij het mij dan zeggen, hier en nu; ik luister.
Moeizaam krabbelde Maarten overeind, zich gewaarwordend van een natte plek op zijn zitvlak.
Dat is zo’n kleine ergernis: je denkt over God te denken en het enige wat God je geeft is een natte gat.
Een flauwe glimlach speelde om zijn lippen, maar verdween dadelijk weer. Een gevoel van leegte, loodzware leegte, maakte zich van hem meester. Aarzelend zette hij zich in beweging. Ergens voelde hij: grijp deze kans. Maar de kans was fictie, hij geloofde er niet in. Maarten had het koud, hij huiverde, voelde zich ongelukkig, diep ongelukkig; als in een kooi, een kooi van leegheid. Hij liep verder, traag en zwaar. Bij het bruggetje over de beek stond hij even stil, toen ging hij linksaf.